Was deze man een kunstenaar of gewoon een onverzorgd mens?
Ik nam waar: een geruite debardeur, een zwart duimdik brilmontuur, een jeans die afgemeten sleet op kniehoogte exposeerde en bruinlederen schoenen met een hoog loopgrachten-gehalte. Mij maak je dan niks wijs. Of toch. Het kon ook gewoon een modebewust medemens zijn die daar rechts van mij zitting nam.
Ik besloot de uitkomst van mijn overweging nog even op te houden voor nadere observatie. Niet voor twijfel vatbaar was de lijfgeur van zijn viervoeter-terrier. De emissie van rottingswinden afkomstig van de vacht van het wankel-oude dier, benamen meer dan alleen de eetlust. In de zonovergotenheid van het plein, vermengde die geur zich nog met die van de nabijgelegen friet-kroeten met samoerai en de driekwart afgekauwde dorum kepab die ooit tot hetzelfde menu behoorde.
Hoe gaat ie?
Op een publieke plaats een boek lezen is inderdaad een riskante onderneming. Bijvoorbeeld omdat er ongenode personages verblijf kunnen kiezen op de vrije plaatsen van de bank.
“Jelle? Serieus? Ben jij het? Heeej! Nou zeg, is me dat lang geleden. Hoe gaat ie?”
Haar schelle stemgeluid trok mijn aandacht weg van het hiervoor beschreven geurenpalet. Verwonderd keek ik links van mij, waar ze zich inmiddels had gestationeerd met een aplomb dat aan zelfvertrouwen niet ontbrak. Haar jurk was onderaan scheef afgeknipt, waardoor haar ene been er korter uitzag dan het andere.
“Goed. Ja, eigenlijk wel goed”, verbeet ik mijn verwondering en onvrede over de verstoorde rust. “En jij?”
“Nou, heerlijk hoor. Je weet wel: toffe job en een ge-wel-dig lief.” Ze helde wat over en knipoogde daarbij als moest ik een tweede en derde betekenislaag zoeken onder die zin.
Enig
Wat ik tegenwoordig doe “voor mijn kost”, wilde ze dadelijk weten. Op het gevaar af als naïeve wereldverbeteraar gearchiveerd te worden in het eerste indruk, gaf ik toe dat ik voor een ngo werk. Dat vond ze gelijk “enig”. Zo enig dat ze de sluizen van een eerste spraakwaterval opendraaide en een slof gemeenplaatsen over het Afrikaanse continent neerkletterde.
Haar exacte woorden schieten mij niet te binnen, maar ik parafraseer: die zwartjes rammelen misschien wel van de honger, maar sjonge, ze lachen toch maar telkens hun hagelwitte negertandjes bloot, terwijl hun bolle hongerbuikjes op en neer schudden van pure pret.
Tapis-plain
Inderdaad, hoe de tandwielen van deze wereld precies in elkaar draaiden, moest je haar niet vragen. Of net wel natuurlijk. Ik parafraseer andermaal: de wereld gaat om zeep, dat is bewezen, maar veel is daar niet aan te doen, en van de politiek moeten we ’t ook niet verwachten, dus we doen maar beter op, want anders zijn wij twee keer gestraft.
Lichamelijk was zij verre van onaantrekkelijk, analyseerde ik terwijl haar wereldbeschouwende spraakwaterval in intensiteit toenam. Doch geestelijk spreidde zij een oppervlakkigheid die uitnodigde er tapis-plain op te leggen. Ik besloot dus vooral geen actie te ondernemen om door de permafrost van haar betweterigheid te penetreren.
Ik liet ook bewust na te vragen wat zij dan wel deed “voor haar kost”. Met geloofwaardige interesse frulde ik aan de kaft van mijn boek, terwijl zij haar laatste inzichten aangaande de teloorgang van mensheid over mij uitkieperde.
Zoiets wijs
“Nou zeg, vind je mij niet interessant?” beet ze mij een twintigtal seconden na het opdrogen van haar woordenvloed de neus af.
De waarheid is iets waar men zuinig op moet zijn. Ik duikelde dus mijn meest oprechte “mah, waarom zou ge dat denken” boven.
“Nou, weet ik veel. Je zegt wel erg weinig.”
“Welnee. Ik heb besloten dat ik wat minder moet praten en meer moet luisteren”, loog ik adrem, en andermaal uit loutere spaarzaamheid op de waarheid.
“Sjonge zeg. Zie je wel! Ik wist wel dat er iets was. Ongelooflijk! Jij hebt altijd zoiets wijs in je gehad hé. Precies zoals ik je me al die tijd herinner.”
Ik stond versteld van mijn groeiende beslagenheid bij het verpakken van mijn sociale handicaps als een vorm van misbegrepen diepzinnigheid.
Trouwplannen
Niet dat de situatie er daardoor aangenamer op werd. Ho nee. Want andermaal traden enkele bijrivieren van haar ontstuitbare gedachtenstroom buiten hun oevers. Ditmaal moest elke zandzak van kritische tegenwerping wijken voor de trouwplannen die ze zo nodig akelig concreet ontvouwen moest.
Alleen al de ligging van de feestzaal moest mijn afgunst wekken, zo maakte ze met al haar intonatievermogen duidelijk. Ongemak vervulde mij. In die mate dat ik de verder gezellige publieke ruimte gerust wilde ruilen voor een gedwongen opsluiting in een darkroom vergeven van cactussen en vleesetende planten.
Toen kreeg ze bericht op haar gsm. “Ze zijn er. Wij moeten ervan door. Doeg!” En ze vertrok. Rechts van mij veerde ook de veronderstelde kunstenaar op, die zich een mediterend stilzwijgen had aangemeten. Hand in hand liepen ze weg richting station. De terrier als een aanhangwagen van vlooien en pestlucht achter zich aan trekkende.
En al die tijd zat ik te denken: van waar ken ik die vrouw?
(En ook wel: waarom investeren wij nog in onderwijs en kennisontwikkeling als er onder onze Noorderburen reeds exemplaren zijn die toch al alles weten?)