Ik mag dan barre tegenspoed gekend hebben in de opeenvolgende kleuterklassen, ik heb er wel een sluitspier van titanium gekweekt.
Publieke (mannen)wc’s en properteit zijn an sich al niet compatibel, schoolwc’s zijn zonder veel uitzonderingen de overtreffendste trap van die vaststelling. Zo vormde de geur van aangestampte menselijke uitlaat die zich over de generaties aan de tegels had vastgeklemd, drie kleuterjaren lang een stellige aansporing om alles op te houden tot thuis.
Nee, dan lagen de wc’s in de middelbare school er paleislijk bij. Dat was enkel de verdienste van het poetspersoneel dat met grootse verbetenheid strijd leverde met het infernaal gegeven van driemaal daags geconcentreerd toiletgebruik van tieners. Om nog te zwijgen van de ongeregelde toiletrolintifada’s die uitgevochten werden met de vrouwenkant van het schoolsanitair.
Pubers, mijnheer, zijn varkens die niet onder het mestactieplan vallen.
Van de grond eten
Dat allemaal maar om te zeggen dat het met de wc’s van het eetcafé in deze vertelling zeker niet erger gesteld was dan op een ander. Te weten: van de grond eten strekt niet tot aanbevelen, al durf ik te betwijfelen of de uitkomst riskanter is dan een bezoek aan een minder gelegen pitabar.
Bij het betreden van de toiletten, stond hij aan de lavabo, het zweet parelend op het voorhoofd. Zijn blik staarde glazig in de spiegel alsof deze een diepere inkijk in zijn aandoening zou mediëren. Devoot wreef hij zijn handen in met een gel, die hij ondanks zijn worstige vingers middels chirurgische precisie uit een recipiënt doseerde.
Ik schonk slechts geringe aandacht aan zijn aanwezigheid en sloot mij op in het secreet. Niet dat ik een grote boodschap had te versturen, maar pisbakken zijn aan mij niet besteed. De wortels daarvan liggen (alweer) in de kleuterschool. Daar zag ik hoe iemand – die ik tot dan tot mijn prille vriendenkring rekende – zich met dichtgeknepen ogen en persende klankband in zulk een houder ontlastte. Een jeugdtrauma komt nooit te vroeg.
Ik kan niet
Nadat ik dus mijn korte zeg had toevertrouwd aan het geleefde porselein, stond de man nog steeds zwaar ademend met opengesperde ogen in de spiegel te turen. Zijn plompe lijf verijdelde mij een vlotte toegang tot de kraan. Daarom moest ik met een volgetankte hand zeep een slangenmanoeuvre uitvoeren om mijn vingers alsnog onder de waterstraal te positioneren.
“Ik kan niet…”, sprak hij vrij van introductie, terwijl hij naar de wc-pot wees die de resten van mijn bezoek nog aan het doorslikken was. Verder raakte hij niet. Zijn stem stokte als inhaleerde hij een peer.
Meneer moest dringend, dat verraadde zijn getrappel. Maar meneer kon niet.
Gratin van stront-spikkels
Het ongemakkelijke gesprek dat zich daarop ontwikkelde, meanderde tussen mijn compassievolle opmerkingen en zijn halve zinnen die walging uitdrukten voor deze omgeving. Ons oogcontact verliep langs de spiegel, die onverminderd het richtpunt van zijn knikkerdikke pupillen bleef. Gevraagd naar de properheid van de door mij gebezigde wc, kon ik enkel bevestigen dat een gratin van stront-spikkels de hals van de toiletpot bezette. Zijn onderlip trilde bij die woorden als prevelde hij een vaderons.
Hij maakte luidop de overweging om in de straat ergens aan te bellen. Bij de mensen thuis is het properder dan hier, raissoneerde hij. Duidelijk was dat een oplossing urgent was, wilde de dag gezellig en droog blijven.
Carapils en Westvleteren
Mij bewust van de totale impasse, zocht ik driftig mee naar een oplossing buiten de muren van de mannenwc. Mijn voorstel na een ogenblik van overpeinzing klonk haast triomfantelijk: “ga dan naar de vrouwenwc’s”. Want laat ons de waarheid eren: als het op hygiëne aankomt, verhouden mannen en vrouwen zich als Carapils en Westvleteren.
Dat deze opzichtelijke territoriumschending tot giftige reacties kan leiden bij de dames, is voorspelbaar als een soapplot. Maar positiever gesteld, kan zulke toenadering evengoed als de ultiemste vorm van mannelijke emancipatie gehuldigd worden.
Ik besloot in zijn plaats om het erop te wagen. Vluchtig spiedde ik het vrouwencompartiment aan de overkant af naar slechtgezinde gebruiksters. Niemand. Na een korte maar grondige netheidsevaluatie, gaf ik mijn “go” voor de tenuitvoerbrenging van ons geïmproviseerde opzet.
Gangbang van bacillen
Terwijl hij de wc-pot met dubbele stroken wc-papier bekleedde tot een zetel voor zijn smetvreeslijke ziel, hield ik de wacht in het niemandsland dat beide delen van het sanitair verbond.
Hij nam zijn tijd. Ik beelde mij ondertussen in hoezeer de gangbang van bacillen in deze ruimte ’s mans dromen nog zouden teisteren.
Bij zijn uittreding handelde hij met zijn gebruikelijke zin voor zwijgzaamheid de verdere procedure af. Een kwart van de zeepbak werd afgetapt, de kraan werd met minimaal contact opengeduwd, waarna de opperhuid er van het schrobben moest aan geloven. Eens de handen drooggeblazen waren, besloot hij met zijn desinfecterende gel.
In het buitengaan wierp hij mij nog een opgeluchte hoofdknik toe die twee van zijn drie onderkinnen mobiliseerde. Een gebaar dat minstens als dank of impliciete vraag tot discretie kon geïnterpreteerd worden.