Vandaag had ik het genoegen om mijn thesis te gaan verdedigen. 20 minuten antwoorden op vragen die in mijn geval niet al te lastig waren. Dat gaf mij de gelegenheid om me langdurige te laven aan de verre van onaardige persoonsverschijning van de verslaggeefster. Het spreekt voor zich dat mijn adoratie voornamelijk de innerlijke persoonaspecten betreft. Net als Koen Wouters ben ik immers geen oppervlakkige tettengek. Neen: het zit van binnen!
Omdat dit een van mijn laatste bezoeken aan de faculteit was in de hoedanigheid van student, ging ik vervolgens het nationale persoverzicht doorploegen, dat geherbergd wordt in de zogenaamde SBIB. Nu beleeft een mens zelden noemswaardige avonturen in bibliotheken, en het zegt dan ook veel over de spanningsgraad van mijn bestaan dat ik er vandaag wel degelijk enkele heb beleefd.
Te beginnen met het vinden van de ingang van onze facultaire kennistempel. Omwille van grote structuurwerken op de campus, is de hoofdingang van de bib namelijk verdwenen. Inderdaad: inkomhal vakkundig gesloopt en het resterende gat dichtgenageld met multiplex platen! Geen doorkomen aan dus, maar niet gepanikeerd. Uit lokaal aangebrachte informatiestimuli kon ik afleiden dat er een alternatieve toegang was aangebracht aan de zijkant. En warempel nog aan toe: deze berichten bleken een hoog waarheidsgehalte te hebben. Het is dus zowel metafysisch als praktisch mogelijk om een voordeur aan een zijkant te hebben!
Afgezien van dit noodzakelijke ongemak tijdens het betreden van de SBIB, zijn er evenwel nog twee andere euvels die mijn stressbestendigheid op de proef stelden gedurende mijn korte aanwezigheid. Een eerste betreft het draadloze internet dat in zijn onzichtbare gedaante in de bibliotheeksruimte aanwezig zou moeten zijn. De stabiliteit van deze voorziening is evenwel vergelijkbaar met een kernreactor te Oekraine op een zonnige aprildag in 1986. Bij de minste dataoverdracht wordt de verbinding verbroken en wordt er aldus herhaaldelijk een abrupt einde gesteld aan mijn werkzaamheden in cyberspace. Om stenen kloten van te krijgen, zo zouden sommigen durven beweren.
Een tweede ongemak werd onder mijn aandacht gebracht bij het nuttigen van de latrine – de plee, zo u wil. Over de stevigheid en het comfort van het gemak heb ik niet te klagen, wel over het omgevingslawaai. Boven mij bevond zich klaarblijkelijk nog een andere sanitaire voorziening. De afgestoten restproducten van de gebruiker gleden aldus pvc-buis-gewijs rakelings naast mij. Hoewel ik niet kan ontkennen dat de geluiden van neerkletterend urinevocht en in vrije val verkerende feces aanvankelijk stimulerend werkten ten aanzien van mijn eigen stoelgang, begon dit na verloop van tijd toch averechts te werken. Voornamelijk als gevolg van al te visuele representaties in mijn nochtans evenwichtige geest van wat er zich allemaal in die benepen koker afspeelde. U heeft daar, hoop ik, begrip voor.
Beide beschreven problemen zijn mijn inziens louter technisch van aard, en vereisen een dusdanige oplossing. Interfacultaire samenwerking in het bijzonder, lijkt mij hier aanbevelenswaardig. Het informaticadepartement kan zich ontfermen over het falende draadloze netwerk, de akoestische ingenieurs zullen ongetwijfeld een uitdaging hebben aan het tweede probleem. En zo is een betere wereld weer een klein beetje dichterbij.