Van het vorige schrijven, herinneren we ons de algemene paniek over de cijfers voor aardrijkskunde en geschiedenis. Deze negatieve tendensen dienen evenwel gekaderd te worden in de ruimere sociaal-culturele context van die tijd.
We schrijven het jaar 1999, met de dioxinecrisis die staat te gebeuren. Dat het tijden van psychose en mentale ontwrichting waren, uitte zich ook in de klederdracht. Zo was het plots weer legitiem om olifantenpijpen en plateaushoes aan te doen, en dit over alle sociale klassen en seksen heen. Dat dit een wanstantelijk spektakel was, daar moet ik u niet van overtuigen.
Temidden van dat ongunstige klimaat moest ik dus hopeloos geacht oplapwerk verrichten. De crisis uitzweten, leek mij de te volgen weg. Reculer pour mieux sauter, weet u wel. Dat hielp voor aardrijkskunde, waarvoor op het februarirapport al een 11/20 prijkte. Al gebiedt de eerlijkheid ons te zeggen dat er na Kerstmis een vervangleraar was aangetreden die haalbaardere eisen voorop stelde. Voor geschiedenis (8/20) en wiskunde (8/20) mocht het daarentegen eenstemeer niet baten. De commentaarsectie bevatte derhalve een hoog déjà -vu gehalte:


